Turnhoutsebaan, Deurne
De Provincie Antwerpen is eigenaar van acht naast elkaar gelegen panden op de Turnhoutsebaan in Deurne, net naast het Rivierenhof. Het betreffen zes kleine verkommerde arbeidershuisjes, met daarnaast twee grotere panden. De Provincie wenste de kleine huisjes af te breken om hier een kwalitatief nieuwbouwproject met doorgang naar het achterliggende park van te maken. De waardestelling van ons onderzoek ondersteunde deze wens, de laat-19e-eeuwse huisjes maken namelijk enerzijds wel deel uit van de historische basisbebouwing van de Turnhoutsebaan die gekenmerkt werd door aaneengesloten arbeidershuisjes. Anderzijds was dit ensemble van opeenvolgende huisjes door de vele nieuwbouwprojecten in de straat heden nog amper herkenbaar. Bijkomend hadden de huisjes op zich amper tot geen intrinsieke waarde aangezien na talloze storende verbouwingen hun origineel uitzicht amper nog herkenbaar was en er op enkele schaarse gevelonderdelen na geen noemenswaardige historisch waardevolle elementen meer bewaard gebleven zijn.
Een volledig ander verhaal geldt voor de overige twee gebouwen, die duidelijk veel statiger uitgewerkt zijn. Het betreft een grote woning die rond 1910 opgebouwd werd door de eigenaars van het naastliggende Rivierenhofkasteel, namelijk de familie Cogels (gekend van de gelijknamige Cogels-Osylei). Wanneer Louisa Cogels rond deze periode weduwe werd, zocht ze een manier om haar twee dochters zo dicht mogelijk bij haar te houden. Geen beter idee dan om twee villa’s voor hen te laten bouwen op de rand van hun kasteeldomein, ontworpen door de bekende architect Joseph Hertogs en waarvan de rechtse van de twee villa’s het onderwerp van ons onderzoek betreft. De woning zou niet lang door deze dochter bewoond worden, want wanneer Louisa in 1917 stierf, trok zij in het Rivierenhofkasteel in en verhuurde zij de woning door aan een hoge Franse functionaris. Ook deze bleef hier niet lang wonen aangezien in 1921 het volledige kasteeldomein, inclusief de twee villa’s, te koop werd aangeboden en door de Provincie Antwerpen werd overgenomen. Van de kasteeltuinen werd toen het huidige Rivierenhofpark gemaakt en in de gebouwen werden verschillende provinciale instellingen ingericht. In de villa kwam het bacteriologisch instituut onder leiding van dokter De Moor, die voor zijn onderzoek rond tuberculose het gebouw liet uitbreiden en een nieuw volume met laboratoria liet oprichten naast de villa, waardoor het gebouw zijn huidige uitzicht kreeg.
Opmerkelijk tijdens het plaatsbezoek was dat er ook een grote stalruimte achteraan voorzien was. Tuberculose was namelijk één van de eerste ziekten die in een bacteriologisch labo kon worden gediagnosticeerd, maar de procedure was moeilijk en tijdrovend. In de speeksel- en andere monsters die men van de patiënt nam, zaten vaak zo weinig tuberkelbacillen dat een studie onder de microscoop niet voldoende informatie bracht. Zekerheid werd enkel verkregen via de kweekmethode, waarvoor meestal dieren werden ingespoten met de te onderzoeken stalen. Bij een latere dissectie kon dan worden nagegaan of ze al dan niet tuberculose hadden ontwikkeld. Het duurde zo weken tot maanden voordat de diagnose bekend was.
Wanneer tegen 1934 de gebouwen te klein bleken te zijn geworden voor deze steeds groeiende wetenschapstak, werd het instituut verhuisd naar een hiervoor nieuw opgetrokken gebouw aan Antwerpen Zuid, wat wij heden als het Instituut voor Tropische Geneeskunde kennen. Deze verhuis luidde het einde in van het gebruik van het pand als (dokters)woning, want als herbestemming vestigde de Provincie hier vervolgens haar burelen voor de Technische dienst en Bouwdienst, en vervolgens werd het overgedragen aan het Provinciaal Land- en Tuinbouwinstituut, waardoor het gebouw tot heden als bijnaam ‘de directeurswoning van het Rivierenhof’ kreeg.