Spreeuwenborghoeve, Schilde
Het onderzoek rond landelijke architectuur zoals de Spreeuwenborghoeve in Schilde is niet voor de hand liggend. De hoeve was steeds verbonden met het nabijgelegen kasteel. Van het prestigieuze kasteelgebouw zelf is heel wat archiefmateriaal bewaard, maar van secundaire dienstgebouwen zoals de hoeve niet waardoor we heden zeer weinig geschreven en iconografische bronnen ter beschikking hebben. Er wordt wel steevast vanaf de 15e eeuw melding gemaakt van de aanwezigheid van een hoeve op deze locatie, maar door de zeer vage omschrijving is het onduidelijk hoe dit gebouw er oorspronkelijk juist uitzag en welke ontwikkeling dit door de eeuwen heen heeft doorgemaakt. Wanneer archiefmateriaal weinig duidelijkheid brengt wordt in het onderzoek vooral verdergegaan op sporen in situ, maar ook hier is de hoevetypologie problematisch om met zekerheid conclusies te trekken. Gezien de uiterst sobere opbouw die typisch is voor dergelijke gebouwen, zijn hier bijvoorbeeld geen ornamenten of een duidelijke architectuurstijl aanwezig die op een bepaalde stijlperiode kunnen wijzen. Van bepaalde constructietechnieken, zoals het voorkomen van zandstenen kruismonelen, kan wel doorgaans in een stedelijke context afgeleid worden dat het gebouw pre-18e-eeuws is. Aangezien men op het conservatieve platteland echter nog zeer lang oude constructietechnieken bleef gebruiken die in de stad reeds in onbruik geraakt waren, is het ook hier weer moeilijker om een datering vast te leggen. Ook materiaaltechnisch is het moeilijk om zekerheid van de datering te krijgen, zo kan bijvoorbeeld aan het voorkomende baksteenformaat van de gevels afgeleid worden dat we met een 18e of 19e-eeuwse periode te maken hebben. De bakstenen van hoeves werden echter ter plaatse gemaakt door de boer zelf, of door rondtrekkende ambachtslieden, waardoor elke hoeve zijn eigen baksteenformaten heeft die niet overeenstemmen met de gangbare formaten per tijdsperiode uit de grote steenbakkerijen. Wel is zeker dat de baksteengevels pas uit een latere periode dateren, aangezien hoeves in de middeleeuwen steevast in hout of vakwerk opgetrokken werden.
De conclusie van het onderzoek was bijgevolg grotendeels hypothetisch. Er zou reeds een vakwerkhoeve aanwezig geweest zijn in de 15e eeuw, die er mogelijk al vroeger stond. Vervolgens ontstond hiernaast in de loop van de 16e eeuw een “maison de plaisance” dat later uitgroeide tot het kasteel, waarvan de hoeve deel ging uitmaken. Dit is opmerkelijk aangezien dit doorgaans in omgekeerde volgorde gebeurde. Gezien het huidige verzorgde metselwerk dat zeer atypisch voor de middeleeuwen zou zijn, wordt vervolgens gesteld dat de originele vakwerkgevels in de loop van de 18e of vroege 19e eeuw werden vervangen door de huidige bakstenen gevels. De 15e-eeuwse binnenstructuur, waaronder de indrukwekkende houten kapconstructie zou hierbij wel behouden gebleven zijn, of werd gerecupereerd. Wanneer het kasteeldomein in de loop van de 20e eeuw verkaveld werd, werd de hoeve herbestemd tot woning. Hierbij werden het stalgedeelte en boerenwoning van elkaar gescheiden en sneuvelden heel wat authentieke elementen zoals het houten schrijnwerk. De huidige eigenaar heeft nu de ambitie om de hoeve terug als één geheel te laten functioneren door er een grote gezinswoning van te maken, waarbij ook alle originele gevelelementen zullen teruggebracht worden.